Eerste brief aan Marjolijn, over jezelf toestaan niets te doen

Brief 
Geplaatst:

Beste Marjolijn,

Can you remember when you last did nothing?

Als ik eerlijk ben lukt het mij niet hier antwoord op geven. Al dagen spookt deze vraag door mijn hoofd. Elke poging een antwoord te formuleren leidt tot een onwaarheid en elke onwaarheid levert een nieuwe vraag op.

Deze specifieke vraag wordt gesteld in een van de werken van Helen Cammock. Een Britse kunstenaar wiens werk is opgenomen in de tentoonstelling How Rest the Brave?, die op dit moment is opgetuigd in NEST. De tentoonstelling is een verkenning van rust, slaap, dromen en improductiviteit als methode voor radicaal verzet. De potentie ervan.

De vraag is te lezen op een bilboard buiten de tentoonstellingsruimte en is zo niet enkel bedoeld om het individu te doen contempleren, het impliceert een gemeenschap. Als een soort gemeenschappelijke vermaning. En hier ontstaat mijn eerste kortsluiting. In de woestenij van de wereld ben ik in de afgelopen jaren het gevoel voor gemeenschap kwijtgeraakt. De maatregelen omtrent de COVID-epidemie spelen daar natuurlijk een belangrijke rol bij. Maar belangrijker nog is dat de fysieke verwijdering van elkaar lijkt te leiden tot een massale hysterie die overvloeit in een hyperindividualisme waarbij men terugvalt op hun sektarische instincten. Ikke, ikke, ikke en de rest…

En ik weet steeds minder goed hoe mij in die waanzin stil te krijgen. Mijzelf toestaan niets te doen lijkt geen optie. Misschien is het daarom dat die vraag zo door mijn hoofd blijft spoken. Can you remember the last time you did nothing? In een poging dit voor mijzelf te verhelderen schrijf ik je aan om jou dezelfde vraag te stellen. Ik hoop dat deze uitwisseling me iets leert over jouw benaderingen van tijd, rust en ruimte om dichterbij een antwoord te raken dan mij nu lukt.

Wanneer stond jij jezelf toe om even niets te doen? Jij lijkt namelijk altijd in beweging. Voorstellingen, boeken, een gezin. Nu lees ik net dat je de nieuwe stadsdichter van Amsterdam geworden bent (gefeliciteerd trouwens). Het lijkt alsof er in al dat doen weinig tijd is voor verstilling. Misschien heb ik het verkeerd en waarborg je juist, dat er momenten zijn waarop je de rust kan opeisen. Ik zou graag weten hoe je dat dan doet.

Waarom ik er zelf niet uitkom is omdat ik niet goed begrijp wat niets doen inhoudt.

Als niets het tegenovergestelde is van iets. Is er dan niet per definitie sprake van een contradictie als we spreken over niets doen?

Het maakt de vraag spookachtig. Alsof deze hangt in het luchtledige. Net buiten het bereik. Een soort fantoomverschijning waar geen grip op valt te vatten.

Tevens doet de vraag ongemakkelijk aan. Bewust confronterend en hoe langer ik ermee rondloop hoe sterker dit gevoel.

Een deel van dit ongemak zit verscholen in de irrationaliteit van de vraag. Hoe kan ik deze vraag ooit beantwoorden als de onderdelen van de som niet verenigbaar zijn? Daarnaast, en wellicht belangrijker, worstel ik met een gevoelsmatig ongemak als ik nadenk over de vraag.

Ik begrijp dat de die eerste gedachtenkronkel wellicht wat flauw aandoet en dat we beide begrijpen wat deze vraag impliceert.
Maar langs een meer pragmatische benadering wrik ik niet los van mijn onvermogen hier een antwoord op te geven. De wereld lijkt constante beweging op te eisen. Zij die stilstaan zijn er om te verzuipen. Niets in ons hoekje van de wereld lijkt ingericht op niets doen. En die spookachtige vraag benadrukt dat maar al te duidelijk.

Als ik nadenk over mijn bewegingen in de afgelopen jaren dan denk ik na over een wervelstorm. Mijn schrijverschap, het stadsdichterschap, het brak allemaal mogelijkheden open die als glimmende schatten aan de horizon leken te fonkelen. En ik had te weinig beheersing over mijn eksteroog om niet de kant van de fonkeling op te bewegen. Het bracht me veel waar ik enorm dankbaar voor ben. Maar alles in de richting van die fonkeling is druk en vol en veel en zo onderhevig aan de tijd. Die meedogenloze tijd die maar voortstuwt en ouder maakt. De fonkeling leidde naar avonturen. Dingen die ik doodeng vind, en daarom juist ben gaan doen. Het bracht verantwoordelijkheden en verwachtingen en de stress hier niet aan te kunnen voldoen. Ook in dit culturele hoekje waar jij en ik ons in bevinden lijkt de druk te blijven produceren een constante. We bestaan bij de gratie van onze zichtbaarheid en nu die zichtbaarheid geforceerd minimaal is, lijkt die druk urgenter dan ooit. Behoren kunstenaars niet juist tot een van die categorieën die het minst weerbaar zijn tegen de druk die een 24-uurs economie op het individu uitoefent?

Begrijp me niet verkeerd. Ik zie mezelf absoluut niet als slachtoffer van de keuzes die ik gemaakt heb. Verre van. Er zit zo ongelooflijk veel schoonheid in het maken. In het schrijven. Maar hoeveel van het proces mag of kan werkelijk bestaan uit niets hoeven doen?

Een tijd geleden gaf ik aan mijzelf toe dat ik wellicht even niets te zeggen had. Dat ik uit het geschreeuw van de wereld op het moment niets van waarde kon destilleren. Het voelde als een grote stap en tegelijkertijd viel een grote schaamte over mij. En is het niet precies dat? Is het niet precies die schaamte die de vraag van Cammock zo confronterend maakt?

En is die schaamte niet het directe gevolg van de culturele condities die bepalen wat er van ons verwacht wordt? Die bepaald hoe en vooral wanneer we waardevol zijn? En dat dat zo weinig gaat over rust of slaap of improductiviteit.

In jouw laatste boek las ik veel eloquenter dan in deze brief opgetekend, eenzelfde soort mijmering en juist daarom wilde ik je schrijven. Zie het als een poging die zoekgeraakte gemeenschapszin, terug te vinden.

Ik wilde je graag iets concreets voorleggen. Een overpeinzing die voort zou vloeien uit Cammocks vraag, maar ik bied je een brief vol vragen. Een brief vol van mijn onvermogen iets dat lijkt op een antwoord te formuleren. Ik hoop dat je dat je me dat kunt vergeven.

In afwachting van jouw antwoord.

Alle goeds,

Dean